Inhoudsindicatie

Profijtontneming en witwassen. W.v.v. vastgesteld o.b.v. geldbedragen die in bewezenverklaarde periode zijn gestort op Marokkaanse bankrekening van betrokkene na veroordeling wegens schuldwitwassen. 1. Bedragen die voorwerp zijn van schuldwitwassen. 2. W.v.v. gegenereerd in periode dat schuldwitwassen niet strafbaar was en voorafgaand aan bewezenverklaarde periode.

Ad 1. ‘s Hofs oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaarde periode gestorte bedragen, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde feit “schuldwitwassen” waren, reeds daardoor w.v.v. vormen. Die opvatting is niet juist. Vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217.

Ad 2. HR: Op de gronden die zijn vermeld in de CAG zijn de middelen terecht voorgesteld. CAG: ’s Hofs oordeel dat betrokkene d.m.v. het bewezenverklaarde schuldwitwassen w.v.v. heeft gegenereerd tot een bedrag van € 299.345,45, dat klaarblijkelijk mede is gebaseerd op stortingen die hebben plaatsgevonden vóór bewezenverklaarde periode, is niet begrijpelijk. Daarbij komt dat tijdens een deel van de in aanmerking genomen periode schuldwitwassen nog geen strafbaar feit was. V.zv. het Hof heeft aangenomen dat het bedrag aan stortingen als w.v.v. d.m.v. of uit baten van sociale zekerheidsfraude valt aan te merken, is dat oordeel evenmin begrijpelijk.

Uitspraak

29 november 2016

Strafkamer

nr. S 15/03266 P

MD/AJ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 juli 2015, nummer 22/000524-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1944.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar (de Hoge Raad leest:) het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel komt op tegen de motivering van het Hof van de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het in de strafzaak bewezen verklaarde “schuldwitwassen, meermalen gepleegd”.
3.2. Het Hof heeft de uitspraak waarvan hoger beroep met aanvulling van gronden bevestigd en daarmee ook de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot de zijne gemaakt. De rechtbank heeft ten aanzien van de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit baten van schuldwitwassen, meermalen gepleegd, het volgende overwogen:

“2.3.3 Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank het navolgende vastgesteld.

Uit de bankafschriften van de Banque Populaire met het rekeningnummer [0001] op naam van verdachte blijkt dat er in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2010 op voornoemde rekening diverse malen – onder meer door verdachte zelf – geldbedragen zijn gestort. Ook blijkt uit die bankafschriften dat op 11 november 2010 het saldo op voornoemde rekening MAD (Marokkaanse Dirham) 3.981.430,40 bedroeg en dat op 22 december 2000 het saldo op voornoemde rekening MAD 634.004,16 bedroeg.

Dit betekent dat in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2010 op voornoemde rekening in totaal een bedrag van MAD 3.347.426,24 is gestort.

Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Zij schat het bedrag daarvan op basis van de hoogste wisselkoers in de periode 2010 – 2011 van 11,1820 MAD/EUR (zie Doc F/019) op (MAD 3.347.426,24/11,1820 =) 299.358,45 euro en rondt dit bedrag af op € 299.350,-.”

3.3. Het oordeel van het Hof berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaarde periode gestorte bedragen van in totaal MAD 3.347.426,24 (het equivalent van € 299.350,-), nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde feit ‘schuldwitwassen’ waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/93).
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het derde en het vierde middel

4.1. Het derde middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de betrokkene ook wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gegenereerd door middel van of uit de baten van ‘schuldwitwassen, meermalen gepleegd’ in de periode van 1 januari 2001 tot 14 december 2001, terwijl schuldwitwassen in die periode niet strafbaar was. Het vierde middel komt op tegen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor zover daarbij is betrokken wederrechtelijk verkregen voordeel dat is gegenereerd voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode, te weten vóór 1 januari 2007.
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19 en 20 zijn de middelen terecht voorgesteld.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2016.